Overlandvliegen: Uren zweven...


Met een zweefvliegtuig kunnen, bij geschikt weer, lange vluchten worden gemaakt. Dit heet een 'overlandvlucht'.

Bij overlandvliegen vliegt een zweefvlieger weg van zijn thuisveld en is niet meer in staat om in één steek (rechtuit vliegen zonder expliciet gebruik te maken van thermiek) naar zijn thuisveld te vliegen. Door van thermiekbel naar thermiekbel te vliegen, kan het zweefvliegtuig in de lucht blijven en grote afstanden afleggen. Een overlandvlucht wordt van tevoren voorbereid en er wordt een opdracht gepland. Opdrachten variëren meestal van 50 km tot 500 km. De opdracht wordt zo gekozen, zodat men via een driehoek, veelhoek of een rechte lijn (heen en terug) weer terugkomt op het thuisveld. Het zweefvliegtuig blijft de hele opdracht in de lucht; het is niet de bedoeling om tussenlandingen te maken op andere vliegvelden.

Zweefvliegtuigen blijven tijdens een overlandvlucht tussen de 500 meter en de wolkenbasis (voor een goede overlandvlucht > 1000 meter). Tijdens de vlucht worden voortdurend de wolken geobserveerd, de situatie ingeschat en beslissingen genomen. Als de aandacht afdwaalt of besluiteloos wordt gevlogen, kan de zweefvlieger laag komen te zitten. Vaak is het dan niet meer mogelijk om het dichtstbijzijnde vliegveld te halen. Elke thermiekbel wordt gebruikt om omhoog te komen.



Buitenlanding


De grond wordt bestudeerd op plekken waar de thermiek kan ontstaan en op mogelijke landingsvelden. Als het niet meer lukt om hoger te komen, wordt een weiland of akker uitgekozen om te gaan landen. Dit wordt buitenlanden genoemd en het betreft dan een voorzorgslanding. Vaak wordt dit verward met het begrip noodlanding. Een buitenlanding is evenwel niet zonder gevaar: er kan een obstakel, onverwachte helling van het terrein of slechte begroeiing zijn. Echter, een zweefvliegtuig is op een landing in een normaal weiland of akker geconstrueerd. Deze ondergrond zal dus ook altijd de voorkeur van de zweefvlieger zijn. Zodra de landing is uitgevoerd, wordt de ophaalploeg gebeld en worden de coördinaten doorgegeven. De ophaalploeg komt met de aanhanger het zweefvliegtuig ophalen en hij wordt ter plekke gedemonteerd. Het stabilo (de kleine vleugel boven op de staart) en daarna de vleugels worden gedemonteerd, en daarna wordt het toestel naar huis gereden. Om het ongemak van buitenlandingen te omzeilen, hebben sommige moderne zweefvliegtuigen een uitklapbare motor. Die kan, wanneer er te weinig thermiek is, gestart worden om alsnog naar het eigen vliegveld te kunnen vliegen.
Image
Image
Image